Samen delen met Sint-Maarten

sint-maarten-kindIn de vroege herfstavond wordt plotseling een rij toverachtig dansende, brandende lantarentjes zichtbaar in het donker en een koor van helder zingende kinderstemmen klinkt in de stilte: ‘Lampionnerij… lampionnerij… geef me een centje, dan ga ik voorbij…’ Een stoet kinderen gaat met hun lantarentjes langs de deuren om te ‘bedelen’ om snoep. Het is 11 november: Sint-Maarten. Dit feest wordt in Nederland nog steeds gevierd, en niet alleen op vrijescholen.

Tekst: Tineke Croese

De heilige Martinus van Tours opent met zijn feestdag de rij van lichtfeesten die zes weken later eindigt met het grote lichtfeest Kerstmis. Al dagen voor het feest zijn kinderen met hun lantarentje in de weer. Dat kunnen lampionnen van papier zijn, maar op vrijescholen worden de lantarentjes gemaakt van een onder de grond groeiende knol: een koolraap, voederbiet of selderijknol – en voor kleuters ook wel een vrolijke pompoen, al groeit die niet ondergronds. De knol wordt uitgehold totdat een klein lichtje er gedempt doorheen kan schijnen. De dunne, transparante wanden worden versierd met de grote hemellichten: zon en maan en sterren.

Wie is Sint-Maarten? Waar komt het gebruik vandaan om op zijn feestdag ‘met lichtjes te lopen’ zoals het liedje zegt, en waarom wordt daarbij gebedeld?


‘Sint Martinus Bisschop, roem van alle landen…’

Martinus leefde in de vierde eeuw na Christus, in de nadagen van het Romeinse keizerrijk. De legende vertelt dat Martinus als jong Romeins officier aan het hoofd van zijn manschappen op weg was naar Amiens. Het was koud en het begon al te schemeren toen de ommuurde stad in de verte opdoemde. Uit alle openstaande poorten viel licht naar buiten: de stad beloofde veiligheid en warmte. In het halfdonkere poortgewelf werd Martinus aangeklampt door een bedelaar die hem een aalmoes vroeg ‘omwille van de liefde van Christus’. Nu was Martinus nog geen christen, maar hij was wel van plan het te worden. Daarom wilde hij niets weigeren wat in naam van Christus gevraagd werd. Maar geld had hij niet en Romeinse officieren mochten geen stuk van hun uitrusting weggeven. Dus deelde Martinus zijn mantel met zijn zwaard in tweeën. De ene helft schonk hij aan de bedelaar, de andere hield hij zelf. Zo gaf hij gehoor aan het gebod van Christus om je naaste lief te hebben als jezelf zonder het gebod van de keizer te overtreden. Die nacht droomde Martinus dat Christus de halve mantel aan zijn engelen liet zien en sprak: ‘Martinus, die nog niet eens gedoopt is, heeft mij met zijn mantel omhuld.’

sint-maarten-breedIllustratie: ‘Visioen van Sint Maarten’ uit het boek: Transparanten doorlicht. Ontwerp: Juul van der Stok, uitvoering: Mabel Slangen

De gebeurtenis speelt zich af in het poortgewelf, op de overgang van donker naar licht. Martinus leefde in een tijd waarin het donker van het heidendom langzaam overging in het licht van het christendom. Later stichtte hij als bisschop van Tours kleine geloofsgemeenschappen waarin mensen alle bezit deelden en gelijkwaardig waren. Na zijn dood waren het deze geloofsgemeenschappen die het kleine licht van het jonge christendom brandende hielden toen de duisternis en de storm van de volksverhuizingen Europa overvielen.


‘…dat wij hier met lichtjes lopen, is voor ons geen schande…’

Sinds de negentiende eeuw is Sint-Maarten een lichtjesfeest voor kinderen. De lichtjes branden in het donker, in een knol die onder de aarde groeit – en om mijn zoontje te citeren die uitprobeerde of zon en maan en sterren in zijn knol al genoeg licht lieten doorschijnen: ‘Die knol, die ben ik zeker zelf, hè?’ Dat was goed gezien. Ook ergens diep in ons schijnt het vermogen om liefde te geven als een verborgen lichtje. Het moet beschermd worden tegen wind en regen zodat het voor anderen kan stralen. Op vrijescholen is het gebruik dat kinderen tijdens de lampionoptocht ook een noot en een appel krijgen. Appel en noot groeien niet in het donker zoals de knol, maar juist vol in het licht. Ze staan voor het groeiende licht in onszelf.

Het Sint-Maartensfeest is de laatste jaren niet meer het enige feest dat gevierd wordt met een lampionoptocht. Tien dagen ervoor, op 31 oktober, is het Halloween en ook dan gaan kinderen bedelend met hun lichtje langs de huizen. Beide feesten hebben dezelfde Keltische bron. Voor de Kelten eindigde het jaar op 31 oktober en begon het nieuwe jaar op 11 november. De tien dagen ertussen vormden een gat in de tijd, een tunnel waardoor de zielen van de gestorven voorouders vanuit de eeuwigheid naar de aarde konden komen. Ze worden zichtbaar in de kleine lichtjes op Halloween. Die branden in pompoenen, omdat Ierse immigranten dit feest populair maakten in Amerika, waar de pompoen inheems is. Via Amerika kwam Halloween terug naar Europa. Eerder al, in de middeleeuwen, werd het voorchristelijke Halloween op twee manieren verchristelijkt: op 1 en 2 november – Allerheiligen en Allerzielen – worden de gestorvenen herdacht, en op 11 november heeft Sint-Maarten aandacht voor de allerarmsten in de samenleving.


‘…hier woont een rijk man, die ons wel wat geven kan…’

Volgens de Kelten kwamen de gestorven voorouders niet zomaar naar de aarde. Zij kwamen kijken of hun nakomelingen zich wel goed gedroegen. Dat hield onder meer in dat ze niemand mochten uitsluiten van de oogst die de aarde voortbracht. De voorouderzielen gingen daarom bedelend langs de huizen. Zo konden ze zelf zien of hun nakomelingen bereid waren om de allerarmsten ook hun deel te geven. Wie met gulle hand gaf, kon in het nieuwe jaar rekenen op een goede oogst.

In de middeleeuwen was het Sint-Maartensfeest nog geen lichtfeest voor kinderen, maar op die dag mochten de armen bij de rijken gaan bedelen – die dan gul moesten geven. Zo konden ze een voorraad voedsel en hout verzamelen voor de winter. Ook werden er meterslange broden gebakken die onder alle gezinnen werden verdeeld. In Duitsland gebeurt dit nog op kerstmarkten: de sneden brood worden dan rondgedeeld. En tot de oorlog hadden boeren in sommige delen van Brabant de gewoonte om vanaf 11 november ‘de lantaarn uit te hangen’. Dakloze zwervers wisten dat ze bij boerderijen waar een lantaarn aan de dakrand hing een bord warm eten konden krijgen. Zo bleef Sint-Maarten tot in de twintigste eeuw de beschermheilige van de zwakkeren in de samenleving.


‘Veel zal hij geven, lang zal hij leven…’

Ook in de moderne samenleving zijn er mensen die zorg nodig hebben. En daarbij gaat het niet alleen om fysieke zorg. Degenen die belangeloos hun tijd geven om zorg te verlenen, noemen we heel treffend ‘mantelzorgers’. Net als Sint-Maarten omhullen ze anderen met een mantel van warme aandacht en zorgende liefde. De legende van de gedeelde mantel is misschien wel meer dan 1000 jaar oud, maar hij laat al zien wat moderne psychologen mantelzorgers vaak op het hart drukken: je moet nóóit je hele mantel weggeven. Als je al je levenskracht verbruikt, houd je zelf niets over – en als je zelf in de kou staat, kun je een ander niet meer verwarmen. Want het is zoals een ander Sint-Maartensliedje over de halve mantel zegt:

Geen van tweeën wordt er armer van
Alle twee wordt je er warmer van

Dat Sint-Maarten niet zijn hele, maar alleen zijn halve mantel wegschonk, was dus geen slimmigheidje om het keizerlijk gebod te omzeilen. Sint-Maarten handelde naar het bijbelwoord ‘heb je naaste lief zoals jezelf’ en juist de toevoeging ‘zoals jezelf’ getuigt van diepe wijsheid.

Dit artikel is gepubliceerd in Antroposofie Magazine nummer 3, september 2016